DE GESCHIEDENIS VAN DE APFA IN VOGELVLUCHT
Met de intrede van de Status Aparte werd het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen opgesplitst in een Antilliaans en Arubaans deel (APFA). Het APFA kreeg Af 200 miljoen toegewezen op basis van het aantal aangesloten ambtenaren. Tussen 1986 en 1990 werd door de medewerkers hard gewerkt om het APFA vorm en inhoud te geven. In 2000 was het vermogen van het APFA gegroeid tot Af 1,7 miljard als het gevolg van premie-inkomsten en door het rendement op haar binnen- en buitenlandse beleggingen.
Reeds in 1990 was echter duidelijk dat de financiële basis van het pensioenfonds niet duurzaam was. Vroeg of laat zouden de verplichtingen van het fonds de premie-inkomsten en het rendement uit beleggingen overstijgen. Daarom stelde de Minister van Financiën de ‘Commissie Modernisering PVL’ in om samen met de vakbonden na te gaan hoe het fonds duurzamer kon worden gemaakt. Na een aantal bijeenkomsten van de commissie verwaterde het initiatief en de PVL-regeling bleef zoals die was. Toen versobering in de regeling van het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen (APNA) in 1995 een feit was geworden verzocht het APFA de overheid bij verschillende gelegenheden om dit voorbeeld na te volgen. Niet alleen het APFA, ook de Centrale Bank en internationale financiële instellingen als het IMF wezen de regering erop dat het uitblijven van maatregelen rampzalige gevolgen zou hebben voor het fonds en de financiën van Aruba. De bestuurders van Aruba trokken geen enkele consequentie uit deze waarschuwingen. Dat had een simpele reden.
Als ‘publiekrechtelijk lichaam’, was het APFA tot 2005 feitelijk slechts een ‘uitvoeringsorgaan’ binnen de overheid. De werknemers waren ambtenaren die het beleid van de regering uitvoerden. Het in het vooruitzicht stellen van deelname aan het ambtenarenpensioenfonds was voor elke regering een belangrijke stemmentrekker. Een algemeen pensioenfonds voor alle werknemers ontbrak namelijk op Aruba. Veel werknemers uit de commerciële sector aasden op een benoeming in overheidsdienst en gaven graag hun stem en hun loyale steun aan de partij die daarvoor kon zorgen. Het pensioenfonds kreeg in relatief korte tijd te maken met een grote aanwas van leden die wel premie afdroegen maar bij lange na niet wat nodig was voor de PVL-regeling. Dit negatieve effect werd nog versterkt doordat regeringen vaak een promotiesysteem toepasten waarbij ambtenaren aan het einde van hun loopbaan enkele schalen vooruit gingen, al dan niet met terugwerkende kracht. Daardoor was hun pensioengrondslag (gebaseerd op de laatste 2 jaren van hun dienstverband) niet meer in overeenstemming met de premie die zij gedurende hun carrière hadden betaald. Deze was namelijk afgestemd geweest op een lager pensioen uit een lagere schaal. Voor het APFA betekende dat een onverantwoorde (= ongedekte) verhoging van haar verplichtingen.
De financiële positie van het APFA werd verder negatief beïnvloed door het feit dat de overheid jarenlang in gebreke was gebleven met het storten van de premies. Daardoor kon het APFA minder beleggen, hetgeen de rendementen drukte. In 1999 nam de overheid het initiatief tot een onderzoek ten behoeve van een nieuwe structuur van het APFA met onder meer een mogelijke verhoging van de pensioenleeftijd. Dit onderzoek, dat inmiddels bekend staat als ‘Ticonomics’ (naar de verantwoordelijke minister) hanteerde een nieuwe benadering van de zogenaamde rekenrente, een fictieve rentepercentage voor toekomstige rendementen. Voor de overheid betekende dit een verlaging van de verplichtingen met Af. 247 miljoen. Voor het APFA betekende het direct een waardedaling van haar vermogen van Af 247 miljoen, terwijl de werkelijke problemen naar de toekomst werden doorgeschoven.
Het APFA fungeert ook als een belangrijke kredietverstrekker voor de overheid. Hoewel de Centrale Bank aangeeft dat uit zorg voor een verantwoorde risicospreiding het APFA niet meer dan 10% van zijn vermogen zou mogen lenen aan de overheid, komen de leningen reeds jarenlang uit op 25% van het totaal. Gezien de zorgwekkende financiële positie van de overheid betekent dit een zeer groot risico.
Nadat het APFA daar bij de ministerraad op aangedrongen had, werd het fonds in 2005 omgezet in een privaatrechtelijk lichaam. De rechtsvorm NV maakte politieke inmenging moeilijker en de ouderwetse structuur werd vernieuwd. Onder de geldende wettelijke bepalingen kon de gezondheid van het fonds alleen door premieverhogingen op een verantwoord niveau worden gebracht. De overheid en dus de belastingbetaler kregen daarvoor direct de rekening gepresenteerd.
In 2005 werd ook een Nieuw Pensioenreglement (NPR) ingevoerd voor werknemers die vanaf dat moment in dienst van de overheid of aanverwante instanties (WEB, ELMAR, enz.) traden. Dit fonds werd opgezet op basis van middelloon, franchise en pensionering vanaf 60 jaar. De rechtspositie van PVL ‘oude werknemers’ die onder de PVL vielen, werd ongemoeid gelaten, met alle gevolgen van dien.